De Vlaming staat achter de identiteitspolitiek van de regering-Jambon en ligt eerder wakker van gezondheidszorg dan van het klimaat. Dat zijn maar een paar bevindingen uit de opinieonderzoeken van Ivan De Vadder en Jan Callebaut (Het DNA van Vlaanderen - Wat willen de Vlamingen écht?) en van Stefaan Walgrave en Jonas Lefevere (De Stemming). Maar klopt dat wel? Bieden die resultaten wel echt een houvast voor het publieke debat? En vooral: wie is dé Vlaming?

Dit opiniestuk verscheen eerder op knack.be. Auteur: Kevin Smets, professor communicatiewetenschappen aan de VUB. 

Meestal lezen we in zo'n artikels, ergens onderaan achter een asterisk, dat dé Vlaming verwijst naar een representatief staal van enkele duizenden Vlamingen, die op specifieke momenten werden ondervraagd. In het boek Het DNA van Vlaanderen gaat het over 3197 Vlamingen, ondervraagd voor de verkiezingen van 2019 en bij De Stemming over 2040 inwoners van het Vlaams Gewest (dus geen Brusselaars). Bij de laatste werden nog eens bijna 180 ondervraagden niet in overweging genomen wegens non-respons op een aantal vragen. Dat is een indrukwekkend staal en de auteurs hebben ook volgens de regels van de kunst gewerkt.

Toch wil ik dat cijferfeestje nu verstoren, want de media en ook opiniemakers springen er te kwistig mee om. Ze besteden geen aandacht aan de tekortkomingen van opiniestudies in het algemeen én nemen de resultaten ervan te gretig over om grote claims te maken over dé Vlaming.

Het lijkt vaak alsof journalisten opgelucht zijn dat ze een duidelijk DNA-profiel van de Vlaming voorgeschoteld krijgen. Dat is dan ook veel gemakkelijker dan te moeten erkennen dat misschien niet zozeer België maar wel Vlaanderen verdeeld is, of dat er nog een grote wereld is buiten Vlaanderen. Ook over de taalgrens wordt Het DNA van Vlaanderen overigens onthaald als een 'gids' om Vlaanderen beter te begrijpen (bijvoorbeeld Béatrice Delvaux, Le Soir, 13 mei 2020).

Een van de belangrijkste valkuilen is dat een deel van de bevolking wordt verondersteld representatief te zijn voor het geheel.

Goede en slechte Vlamingen

Het probleem is dat zo'n DNA-profiel niet zo helder is. Sommige passages in Het DNA van Vlaanderen doen de wenkbrauwen fronsen of staan helemaal los van de wetenschappelijke kennis ter zake. Zo reduceren De Vadder en Callebaut de heisa over Zwarte Piet tot een debat over katholieke of christelijke waarden en wat Jean-Marie Dedecker en 'filosoof' Thierry Baudet daarover schrijven. Waarom opnieuw plaats geven aan deze luide stemmen, en niet terugvallen op meer degelijke bronnen? LECA, een expertisecentrum over alledaags erfgoed, zou bijvoorbeeld een meer geschikte stem kunnen zijn om de traditie te situeren.

Een ander voorbeeld: volgens de auteurs ging 69 procent van de respondenten vorig jaar akkoord met de stelling 'Ik voel me thuis in Vlaanderen'. Op basis daarvan concluderen ze dat dé Vlaming wellicht geen problemen ziet in de identiteitspolitiek van de regering-Jambon. Maar is het niet veel belangrijker dat 31 procent níét met die stelling instemt? Een pak sociaal wetenschappelijk onderzoek zou daar duiding bij kunnen geven.

Het is dus niet zo simpel om de publieke opinie te kennen of te 'meten'. Een van de belangrijkste valkuilen is dat een deel van de bevolking wordt verondersteld representatief te zijn voor het geheel. Nochtans nemen sommige mensen sowieso niet aan zulke onderzoeken deel omdat ze te jong, ziek, ongeletterd of gewoon niet geïnteresseerd zijn. Anderen worden simpelweg niet in de studies opgenomen. De responsgraad van De Stemming-vragenlijst is 30 procent, ook al wordt er gerekruteerd uit een bestaand panel en gecorrigeerd op een aantal variabelen. Dat is inherent aan het soort onderzoek, ook al gebeurt het degelijk.

Sociale wetenschappers hebben al vaak gewaarschuwd dat het riskant is om aan alle deelnemers dezelfde vragen te stellen, want iedereen beantwoordt ze vanuit zijn persoonlijke referentiekader.

Wanneer de bevindingen in berichten dan nadien spreken over dé Vlaming, moeten we goed weten dat er een enorm verlies aan stemmen voorafging. Is dat uitsluiting? Niet per se, maar zeker een reductie. Zo creëert men eigenlijk twee categorieën: goede Vlamingen die zich in de resultaten herkennen en slechte Vlamingen die dat niet doen. Zo dreigen de journalisten die dit voortvarend overnemen in hetzelfde bedje ziek te zijn als populisten die spreken over 'De Vlaming', 'het volk' en 'de mensen'.

Zou hetzelfde eenduidige beeld verschijnen als ook (Nederlandstalige) Brusselaars werden opgenomen in de studies, of als er meer inspanningen werden gedaan om een representatief aantal 'nieuwe Vlamingen' op te nemen? Of hoe zouden de resultaten genuanceerder worden als er ook interviews plaatsvinden waarin deelnemers hun standpunt kunnen toelichten?

Indrukwekkende cijfers

Waar we ons ook vragen bij kunnen stellen, is het aura van objectiviteit van zulke studies. Opinieonderzoeken zijn echter momentopnames vol tegenstellingen. Sociale wetenschappers hebben er al vaak voor gewaarschuwd dat het riskant is om aan alle deelnemers dezelfde vragen te stellen, want iedereen beantwoordt ze vanuit zijn persoonlijke referentiekader.

Zo vragen De Vadder en Callebaut om al dan niet akkoord te gaan met de stelling 'Ik vind dat mensen die onze waarden niet aanvaarden hier niet thuishoren.' Wat 'onze waarden' precies betekent kan gigantisch uiteenlopen van persoon tot persoon. Bovendien bestaat het gevaar dat mensen sociaal wenselijke antwoorden geven en geneigd zijn om instemmend te antwoorden op stellingen die algemeen heersende ideeën bevestigen. Het is daarom niet verbazend dat liefst 71 procent van de deelnemers akkoord gaat met de vage stelling over 'onze waarden'. Je wil immers geen verrader van 'onze waarden' zijn?

Wat we nodig hebben, is een nederig debat over wat (of wie) en hoe er gemeten wordt en hoe erover wordt geschreven.

Niet alleen bij zo'n onderzoek zelf vallen bedenkingen te maken. Soms is er ook iets mis met de manier waarop de cijfers worden gepresenteerd en met de conclusies die eraan worden verbonden. De Vadder en Callebaut schrijven, bijvoorbeeld, dat er has been partijen zijn (SP.A, CD&V en Open VLD), utopische partijen (Groen, PVDA, Vlaams Belang) en een unieke partij van verantwoordelijkheid (N-VA).

De utopie van extreemrechts beschrijven ze als volgt: 'Vlaams Belang wil een wereld die veilig is en waar het normaal is je eigen identiteit te kunnen beleven (...).' Ze missen zo niet alleen de kritische afstand die verder gaat dan Wetstraat-watchen en het overnemen van partijslogans, ze hebben ook weinig aandacht voor het middenveld, de burgerbewegingen, de internationale context, de langere ideologische geschiedenis van partijen én de manier waarop partijen elkaars agenda's constant beïnvloeden. Alsof Vlaanderen een geïsoleerd eiland is waar alleen zeven unieke partijen strijden om het hart van dé Vlaming.

Dat zulke kritische bedenkingen nu amper aandacht krijgen, komt door de indrukwekkende cijfers (duizenden Vlamingen!), de waarheidsclaims (een meerderheid!) en creatief klinkende marketinglabels ('rechtlijnige houvastzoekers', klinkt mooier dan egoïstisch en bang).

Natuurlijk moeten we niet alle bevragingen of opiniestudies in de vuilnisbak gooien. Wat we nodig hebben, is een nederig debat over wat (of wie) en hoe er gemeten wordt en hoe erover wordt geschreven. Er bestaat een resem aan methodes in de sociale wetenschappen, elk met sterktes en zwaktes. Complexiteit en nuances blootleggen en het betrekken van minderheidsgroepen zijn niet meteen sterktes van opiniestudies, zelfs als ze grondig gebeuren. Dat zou meer moeten worden belicht. Laten we dus een bredere discussie voeren over wat opiniestudies wel en niet kunnen, hoe ze tot stand komen, wie er baat bij heeft én wie ongehoord blijft.