Dit opiniestuk verscheen eerder in De Standaard.
 
Voor zover mij bekend laten de feiten zich als volgt beschrijven. Een man vertrouwt een priester zijn wanhopig voornemen toe om uit het leven te stappen, en doet dit in de context van een biecht. De geestelijke probeert de man vergeefs op andere gedachten te brengen met pastorale raad. Hij spreekt verder niemand over het suïcidale voornemen en onderneemt geen verdere stappen om naasten in te lichten of hulpverleners te verwittigen. Nadat hij door de nabestaanden voor de rechtbank is gedaagd, blijft de priester bij zijn overtuiging dat het biechtgeheim hem elke communicatie verbood en hij niets kon en mocht ondernemen dat hem door de kerkelijke voorschriften verboden wordt.
In een reactie wijst Rik Torfs erop dat het biechtgeheim een ‘absoluut’ karakter heeft. Dat wil zeggen dat de geheimen tussen biechtvader en biechteling onder geen enkele omstandigheid openbaar mogen worden. De specialist kerkelijk recht verwijst daarbij naar strenge kerkelijke straffen die priesters boven het hoofd hangen (tot en met excommunicatie) als ze dit geheim toch schenden. De geestelijke in kwestie, zo luidt zijn redenering, is juridisch noch moreel schuldig. Niet moreel, want de kerkelijke (en bij uitbreiding goddelijke) wet gebiedt in alle gevallen te gehoorzamen aan het geestelijke gezag van de kerk. Ook juridisch niet, want als hij het biechtgeheim zou schenden, riskeert hij tweemaal gestraft te worden voor dezelfde feiten: kerkelijk en burgerlijk.

Kunnen priesters, die in tegenstelling tot bijvoorbeeld artsen, apothekers en vroedvrouwen niet bij naam genoemd worden in de strafwet, zich bij het biechten te allen tijde op een beroepsgeheim beroepen?


De hele kwestie draait rond de vraag of er een kerkelijke (en uiteindelijk goddelijke) wet bestaat die hoger staat dan de ethische en juridische plicht om mensen in nood bij te staan en te helpen. Dat nalaten heet in juridische termen ‘schuldig verzuim’. In ethische termen zouden we dit in brede zin een vorm van morele nalatigheid kunnen noemen, in meer enge zin een vorm van concrete morele verwarring.
 
Niet mis te verstaan
Juridisch wacht rechtskundigen hier ongetwijfeld een pittig debat. Wanneer prevaleert het beroepsgeheim boven het schuldig verzuim? Eveneens is er de passage in het strafwetboek die alle ‘personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd’ verbiedt hun beroepsgeheim te schenden. Kunnen priesters, die in tegenstelling tot bijvoorbeeld artsen, apothekers en vroedvrouwen niet bij naam genoemd worden in de strafwet, zich bij het biechten te allen tijde op een beroepsgeheim beroepen?
 


Alles doen wat binnen onze macht ligt kan ook betekenen dat we soms moeten aanvaarden dat er zaken zijn die buiten onze macht liggen.


Vanuit ethisch perspectief is deze zaak wel duidelijk. De eerste en onvoorwaardelijke plicht die op ons allen rust is niet mis te verstaan: onze medemens hulp bieden waar we dat kunnen. Die plicht mag er dan voor iedereen verschillend uitzien naargelang van de situatie waarin we ons bevinden, de capaciteiten die we hebben, de vermogens waarover we beschikken… Maar geen geheim kan zich boven de ethische plicht verheffen om alles te doen wat binnen onze macht ligt om een medemens te helpen.
 
‘Alles doen wat binnen onze macht ligt’ kan ook betekenen dat we soms moeten aanvaarden dat er zaken zijn die buiten onze macht liggen. Dat we met andere woorden voor die problemen waarvoor we zelf geen oplossing kunnen bieden of waarvoor we niet voldoende gekwalificeerd zijn, andere mensen dienen aan te spreken die beter in staat zijn om te helpen: hulpverleners, dokters, psychologen, naaste familie­leden…
 

Oorverdovende stilte

De toevlucht tot het biechtgeheim stuurt in deze zaak niet alleen een ethische verwarring de wereld in. Ze roept ook, buiten de wil van de geestelijke om, herinneringen op aan een recent tijdperk waarin halsstarrig werd gezwegen in de naam van God. Na jaren van oorverdovende stilte zagen de meest schrijnende toestanden het daglicht, alle vergoelijkt onder het mom van een geoorloofd zwijgen en onder druk van het bewaren van een interne kerkelijke hiërarchie. Ook toen was het voor velen die in ethisch en juridisch opzicht hadden moeten getuigen, evidenter om dat niet te doen.

 

Er staat geen macht boven de ethische eisen die aan ons als mens appelleren. Telkens als dat toch gebeurt, moeten we eraan herinnerd worden dat in welke machtssituatie we ons ook bevinden, het zwijgen nooit het laatste woord kan hebben.

 

Er staat geen macht boven de ethische eisen die aan ons als mens appelleren.