Het onderzoek van Tina Van Rossem vergelijkt oversterfte met tewerkstelling en woonomstandigheden in Brussel op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het is een analyse van kwantitatieve gegevens van demografische, statistische en spatiale bronnen in combinatie met tekstanalyses.

 

De resultaten tonen aan dat de levensverwachting 41 jaar bedroeg in het Brussel van 1910. Dat is 10 jaar lager dan het toenmalige nationale gemiddelde. De verschillen met de overige grote steden in België bedroegen 5 jaar en meer. Mannen en vrouwen van alle leeftijden ervoeren hoge sterfte tijdens de Belle Époque in Brussel, maar het hoogste sterftecijfer werd vastgesteld bij kinderen en volwassen mannen. De voornaamste doodsoorzaken waren enteritis voor zuigelingen, ademhalingsziekten voor kinderen, en longtuberculose voor volwassen mannen.

 

De analyses van Van Rossem suggereren een sterk verband tussen de oversterfte en de kleinschalige bedrijven en huisnijverheid in Brussel. Thuiswerkers werkten in zeer gevaarlijke omstandigheden; arbeidsreglementering voor huisnijverheid bestond niet. De situatie was hoogstwaarschijnlijk niet veel beter in ambachtelijke ateliers en kleinschalige fabrieken, waar vakbonden zwak of onbestaande waren.

 

Maar het onderzoek is er voornamelijk in geslaagd om een sterke relatie aan te tonen tussen een lage levensduur en slechte woonomstandigheden. De vele stedelijke transformatieprojecten in Brussel vanaf het midden van de negentiende eeuw hadden de leefruimte voor de arbeidersklasse drastisch ingeperkt, met overbevolking tot gevolg. De slechtste omstandigheden werden vastgesteld in de lager gelegen delen in het zuidwesten van Brussel. Ondanks de vroege installatie van een waterleidingsnetwerk in Brussel, wijzen de hoge niveaus van enteritis bij zuigelingen ook op slechte sanitaire omstandigheden in de stad.