WTNSCHP: Gezien de beperkte incentives vinden veel onderzoekers naast hun andere opdrachten niet de moed of tijd om aan wetenschapscommunicatie te doen. Waarom doet ú het?
Als kind al had ik pas écht iets beleefd als ik erover kon vertellen. Ik deel graag dingen, maar vind het als wetenschapper ook heel belangrijk. Wetenschap is een publieke zaak en wordt door het publiek ondersteund, dus moeten we dat publiek informeren. Het wordt ook steeds belangrijker voor de wetenschap om input van de burger te krijgen.
 
Voor mij is wetenschapscommunicatie iets heel natuurlijks. De wetenschap heeft trouwens altijd al dingen breder uitgedragen, Galilei en Darwin schreven al voor de “populaire markt”. Ik maak me zorgen om de paradoxale situatie die is ontstaan. Enerzijds wordt wetenschap steeds complexer en onzichtbaarder, anderzijds wordt het steeds relevanter en bots je er overal tegen aan. Die spanningsboog moeten we overbruggen. Ik zeg niet dat elke wetenschapper naar buiten moet treden, zolang we het maar als gemeenschap doen en er ruimte is om het te verkennen.
 
Hoe kunnen we dan meer onderzoekers aansporen om aan wetenschapscommunicatie te doen?
Ik denk dat we een hele smalle invulling hebben van wat het betekent om wetenschapper te zijn. Er zijn zo veel verschillende aspecten en vormen! Het is belangrijk dat we maximale diversiteit krijgen, ook wat taken naar de maatschappij betreft: de regering adviseren, relaties met bedrijven of pers opbouwen, communiceren met het grote publiek… Naarmate we diversere talenten in huis halen, wordt de slagkracht van de wetenschap sterker. Goede communicatie kan het verschil maken in het behalen van projectsubsidies, aantrekken van studenten…

Enerzijds wordt wetenschap steeds complexer en onzichtbaarder, anderzijds wordt het steeds relevanter en bots je er overal tegen aan.


Een van de mooie dingen aan wetenschap vind ik dat bijna alle regels door onszelf bedacht zijn. Als wetenschapscommunicatie onvoldoende gewaardeerd wordt, is dat niet de fout van de buitenwereld, wel van de universitaire gemeenschap! Daarnaast vind ik de flexibiliteit heel aantrekkelijk. Als je na enkele jaren iets totaal anders wilt onderzoeken, hoort dat bij de onderzoekende geest. Andere taken van de wetenschapper moeten we opvatten met dezelfde geest. Als we maar een paar procent van de creativiteit die we in onderzoek stoppen, leggen in het aanboren van nieuwe communicatievormen, kan dat enorm veel opleveren. Het probleem is dat we dat niet kunnen zonder communicatie-experts. Ik kan wel ideeën hebben over deeltjes, maar kan geen apparaat bouwen en vind het prima dat ingenieurs dat doen. Zolang het maar gebeurt, als team.
 
Wetenschapscommunicatie meten, hoe doen we dat?
Dat is lastig. We komen langzaam terug van het cijfermatige beoordelen van onderzoekers. Als we citaties gaan tellen, gaan mensen alles doen om die cijfers te verhogen. Hetzelfde met communicatie: wie vaker in de media komt, doet dat niet noodzakelijkerwijs goed. Je moet het meer wegen dan tellen. Anderzijds kreeg ik een van mijn grootste inzichten toen ik na mijn eerste tv-college een grafiek zag met kijkcijfers per seconde. Tijdens een lezing in een zaal kúnnen mensen niet weglopen. Bij tv is dat keihard: zo’n grafiek meet of mijn verhaal aanspreekt. Naast cijfers wil je ook de waarde meten van wat je overbrengt. Communicatie-experts voorspelden dat kijkers zouden afhaken als je drie kwartier lang over de oerknal praat, maar dat bleek niet zo te zijn. Ook hier is nog veel te onderzoeken.
 
In die tv-shows bedenk ik veel zelf. Een goede metafoor vinden is daarbij een van de lastigste dingen. Als je iets moet uitleggen, wordt je gevraagd te vertalen naar andere vormen: daardoor krijg ik ideeën die ik anders nooit zou hebben gehad. In de natuurkunde bestaat het begrip “gestimuleerde emissie”: een atoom moet ‘aangewakkerd’ worden om een lichtstraal uit te zenden. Zo gaat het ook met wetenschapscommunicatie: uit onszelf zouden we het misschien niet doen, maar je moet ons in een positie zetten die ons ertoe dwingt het te doen.
 
Hoe bereiken we de mensen die nog niet in wetenschap geïnteresseerd zijn?
Iemand zei me ooit dat een kwart van de mensen nieuwsgierig is, dat is het makkelijke kwart. De andere drie kwart is lastiger, maar ik voel dat iedereen te bereiken is en alles kan begrijpen, áls je maar een aangrijpingspunt vindt. Begin bij de belevingswereld van het publiek. Terwijl ik met iemand praat, voel ik wat werkt of niet. Bij zo’n groot publiek op tv probeer ik dingen uit en switch voortdurend: concreet, abstract, een verhaal, geschiedenis etc. In wetenschapscommunicatie denken we soms te lang na over de optimale vorm, terwijl die niet bestaat. Sommigen reageren op het ene, anderen op het andere.
 
Het kan ook beginnen met een emotie – al heeft de wetenschap het daar vaak moeilijk mee. Wetenschap zou over ‘emotieloze’ feiten gaan, maar zelf heb ik het nooit zo beleefd. Als ik nadenk over het heelal, raak ik daar op een bepaalde manier door ontroerd.


In wetenschapscommunicatie denken we soms te lang na over de optimale vorm, terwijl die niet bestaat. Sommigen reageren op het ene, anderen op het andere.


Hoe heeft u leren communiceren over wetenschap?
Als jonge onderzoeker heb ik me lange periode enkel verdiept in mijn onderzoek. Op een gegeven moment waren er toch triggers waardoor ik merkte ik dat ik graag schrijf of graag praat met iemand op tv. Ik ben enorm blij dat ik de mogelijkheid kreeg om dat te verkennen, want ik zou het niet zelf bedacht hebben. Als ik communiceer, ga ik in zekere zin terug naar het kind in mij: toen iets leren en het vertellen hetzelfde was.
 
Wat is uw favoriete wetenschapscommunicatiemedium?
Er gaat niets boven tv, al schrik ik soms wel van de impact. Tijdens die shows zitten er 1000 mensen in de zaal en kijken er thuis nog eens een miljoen. Dat is moeilijk voor te stellen. Uiteindelijk zullen niet alle kijkers alles begrepen hebben, daarom hebben we verschillende vormen nodig. Je kan nog zo veel columns schrijven, een grote groep mensen zal ze nooit lezen en misschien kijken zij wél tv. Er valt nog veel te ontginnen aan dat begintraject, ook bij groepen die we niet automatisch associëren met wetenschap.
 
Alles wat ik doe, komt voort uit de onderzoeker in mij. Het is zoals een ontdekkingsreiziger die vertelt over bergbeklimmen, maar uiteindelijk wil hij die berg op. Dat is de reden waarom ik wetenschapper ben geworden: ik wil het zelf begrijpen! Ik vind het heel leuk om de diepte in te gaan maar ook de breedte, en dat kan niet tegelijkertijd.
 
Hoe verdeelt u uw tijd als wetenschapper dan?
Momenteel probeer ik drie dingen tegelijkertijd te doen. Er is mijn eigen onderzoek, daarnaast ben ik IAS-directeur en ten derde communiceer ik naar de buitenwereld. Het loopt door elkaar en als het goed is, voedt het elkaar. Het leuke van de wetenschap is – en daar zijn we redelijk uniek in – dat we onderzoek dóen, het organiseren én erover vertellen. Als ik een bepaalde maatregel aan mijn collega’s in het Instituut moet uitleggen, ben ik een van hen.
 
Waar het allemaal naar teruggrijpt, is voor mij de onderzoekende houding van elke mens, die cruciaal is om wetenschapper maar ook om docent te zijn. Die houding moet je ook hebben in wetenschapscommunicatie. Ik denk dat nieuwe generaties daar veel nieuwe ideeën over hebben!
 

Vijf Wetenschapscommunicatietips van prof. Robbert Dijkgraaf
 

  1. Schrap overbodige informatie, beperk je tot de kern. Als je een kwart van de woorden gebruikt die je van plan was te gebruiken, kan dat 99% effectief zijn.
     
  2. Begin met het publiek: achterhaal de belevingswereld van de lezer, luisteraar…
     
  3. Probeer verschillende communicatievormen na elkaar zodat er verschillende mogelijke ‘instapmomenten’ zijn.
     
  4. Dwing jezelf eens een communicatievorm te kiezen waar je niet comfortabel mee bent of waarvan je denkt dat het niet zal werken, dan word je verrast.
     
  5. Maak abstracte dingen concreet door een beeld, bv. object, te tonen. Dat bevordert de interactie met het publiek en blijft langer bij.